Standpunt VHMF

Standpunt VHMF inzake Ambtenarenstatus   

1.     De VHMF is tegen het voorstel om de ambtenarenstatus af te schaffen, in ieder geval voor de belastingambtenaren.

2.     Wij willen geen twee systemen in onze Belastingdienst, dus onze argumenten gelden dan ook voor de medewerkers die niet onmiddellijk (of slechts ondersteunend) in de rechtshandhaving werken.

3.     Om meerdere redenen is de ontslagbescherming in het publieke systeem beter en efficiënter geregeld dan in het private systeem. Dat is ook noodzakelijk en geboden, omdat de belastingambtenaar staatsrechtelijk bijzondere bescherming verdient. Dat borgt een meer integere uitvoering van de wetgeving, maar dat is ook een waarborg voor een meer integere politiek, en in die zin een bescherming van de politiek tegen zichzelf. Dus een waarborg voor een zuiverder staatsbestel.

4.     Het instemmingsvereiste van twee of meer vakcentrales in het publieke systeem is om meerdere redenen ons inziens superieur aan de vereiste instemming van één vakbond van een CAO in het private systeem. Mocht dat niet lukken dan bepleiten wij een aparte CAO voor het hoger personeel.

5.     Er blijven altijd twee systemen, het publieke en het private, dus het argument van de vereenvoudiging is niet ter zake.

6.     In een mogelijk privaat systeem worden de (nog) hogere eisen aan de ambtenaar vastgelegd in een wet (Ambtenarenwet). De andere kant van de medaille, de rechtsbescherming, wordt niet wettelijk verankerd, maar geregeld in een CAO, die je elk jaar kunt wijzigen. Dat vinden wij onevenwichtig, een disbalans.

7.     In beide systemen is er behoefte aan een betere bescherming van de ambtenaar, door het meer op afstand zetten van de rechtspositionele voorwaarden, door bijvoorbeeld de invoering van (een variant op) het Zweedse model.

8.     Behalve de vele zakelijke argumenten, is er een belangrijk emotioneel aspect, mede een gevolg van het gevoel van steeds verdere achterstelling van de ambtenaar t.o.v. de private sector.  De steeds groter wordende salarisachterstand t.o.v. de private sector geldt vooral voor het hoger personeel.

9.     Een verdere uitwerking en aanvulling van onze argumenten vind u in de bijlage. Ceteris paribus zijn de argumenten uit  deze bijlage ook voor andere groepen van toepassing.

    

Met vriendelijke groet,

  

Namens de VHMF,

  

Mr. J M.J. (Jo )Engelen

  

Bijlage: Argumenten tegen afschaffen ambtenarenstatus medewerkers belastingdienst

Argumenten tegen afschaffen ambtenarenstatus medewerkers belastingdienst

Inleiding

 

Het gebruik van een privaatrechtelijk instrument als de arbeidsovereenkomst in een zuiver publieke omgeving als die van rechtshandhavers is volgens de VHMF een ongelukkige keuze.

 

De taken/functies van verschillende groepen ambtenaren wijken qua karakter zo zeer van elkaar af, dat je ze in de discussie over verdere normalisering (lees: afschaffing van de ambtenarenstatus) niet over één kam kunt scheren. Aan de ene kant van het spectrum zitten ambtenaren waarvan de taak weinig tot geen specifiek publieke kenmerken heeft. Daarbij kan bijvoorbeeld aan het onderwijs worden gedacht. Niemand zal kunnen volhouden dat een onderwijzer aan een openbare basisschool op staatsrechtelijke gronden persé ambtenaar moet zijn, waar zijn collega van de bijzonder neutrale school al geen ambtenaar meer is. Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de ambtenaren die belast zijn met rechtshandhavingstaken. Hun taak ligt volledig in het kenmerkende exclusieve publieke domein. In dit stuk wordt alleen aan deze laatste groep gerefereerd.

 

De VHMF neemt geen standpunt in ten aanzien andere groepen ambtenaren als bijvoorbeeld het onderwijs, dat is een zaak van deze sectoren zelf. De VHMF staat voor alle ambtenaren werkzaam bij de belastingdienst. De taak van de belastingdienst is een publieke taak bij uitstek. De VHMF is tegen de afschaffing van de ambtenarenstatus van alle ambtenaren werkzaam bij de belastingdienst. De argumenten die de VHMF heeft, hebben echter een bredere werking namelijk voor alle ambtenaren werkzaam in het zuivere publieke domein, zoals rechtshandhavers.

 

Ik zal eerst aantonen dat de ontslagbescherming van de ambtenaar verslechtert, als de ambtelijke aanstelling wordt vervangen door een arbeidsovereenkomst. Aansluitend zullen een aantal argumenten worden aangereikt, die aangeven dat gezien het bijzondere karakter van de positie van de rechtshandhaver het noodzakelijk is dat de huidige ontslagbescherming blijft bestaan. Vervolgens worden nog een aantal andere argumenten aangesneden. Tenslotte wordt nog aangegeven dat een aantal van de geformuleerde doelstellingen van de normalisering (eenvoud en transparantie) vermoedelijk niet bereikt zullen worden. Sommige argumenten zijn principieel van aard, hebben een staatsrechtelijke basis en zijn daarom wat theoretisch van aard. Andere zijn praktisch of liggen zelfs enigszins op het emotionele vlak.

Het stuk wordt afgesloten met het uiteenzetten van het standpunt van de VHMF dat het overeenstemmingsvereiste voor het maken van een CAO moet blijven bestaan.

  Verslechtering ontslagbescherming  

Na afschaffing van de ambtenarenstatus, zal het gewone ontslagrecht ook voor ambtenaren gaan gelden. Voorstanders van afschaffing hebben de neiging deze verslechtering te bagatelliseren. De VHMF zet de verslechteringen voor u op een rijtje.

 

Binnen het ambtenarenrecht bestaat een zogenaamd gesloten ontslagsysteem. Dit betekent dat een overheidsorgaan een ambtenaar alleen kan ontslaan op een grondslag zoals genoemd in de rechtspositieregeling. Het overheidsorgaan is dus gedwongen om een ontslaggrond te kiezen die is genoemd in de rechtspositieregeling van de ambtenaar.

 

Dit is een voordeel, omdat het de werkgever dwingt om precies aan te geven waarom de ambtenaar moet worden ontslagen. Het dwingt dus tot het concreet motiveren wat er aan een ambtenaar niet deugt, als men hem wil ontslaan (reorganisatie-ontslag daargelaten). Dit in tegenstelling tot het private ontslagrecht waarin niet een dergelijke ontslaggrond behoeft te worden aangegeven. Hetgeen in de praktijk meestal tot een zeer vage motivering leidt. Van een exacte ontslaggrond gaat ook een preventieve herstellende werking uit, omdat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel vooraf een dossier met een goede motivering voor het ontslag moet worden opgebouwd. Dat dwingt tot confrontatie over het presteren van de ambtenaar (beoordelingen) en leidt in veel gevallen tot verbetering (excessen als integriteitskwesties daargelaten). Ook de bezwaarfase, die het huidige systeem kent, voorkomt in veel gevallen de noodzaak van ontslag. In beginsel gaat de bezwaarfase verloren bij afschaffing van de ambtenarenstatus. In een CAO kan echter wel een vergelijkbaar instrument (surrogaat) worden afgesproken.

 

In het private ontslagrecht is bovendien de civiele rechter competent en verdwijnt de bestuursrechter dus uit beeld. De bestuursrechter heeft diverse voordelen voor de ambtenaar/werknemer ten opzichte van de civiele rechter:

·         De bestuursrechter is minder lijdelijk dan de civiele rechter en compenseert de ongelijkwaardigheid van partijen daardoor enigszins. Er is sprake van ongelijkwaardigheid omdat de overheid als werkgever beschikt over veel meer expertise en middelen om indien nodig oneindig te kunnen doorprocederen.

·         De bestuursrechter kent geen verplichte procesvertegenwoordiging. In het civiele proces is dat alleen bij kantonrechter ook zo. Hoger beroep bij de rechtbank of gerechtshof vereist procesvertegenwoordiging. Bij verlies bij de kantonrechter zal de overheid/werkgever het daar echter zelden bij laten. Overigens pleegt de kantonrechter vrijwel altijd in te stemmen met een eis tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wegens verstoorde arbeidsrelatie. Voor de ambtenaar als individu is de drempel voor hoger beroep enorm, de kosten van een advocaat kunnen hem ruïneren in een tijd (ontslag) waarin hij het toch al zwaar heeft.

   Huidige ontslagbescherming voorwaarde voor integriteit overheid 

Rechtshandhavers bedienen zich indien nodig van het geweldsmonopolie van de Staat, waarbij geweldsmonopolie uiteraard zowel in juridische als in fysieke zin moet worden opgevat. Dergelijke taken verdienen staatsrechtelijk bijzondere bescherming. Bedreigingen komen voor de ambtenaar van twee kanten. In de eerste plaats van de burgers en bedrijven die de rechtshandhaving moeten onder gaan en daar negatieve gevoelens bij kunnen ontwikkelen. Dit kan leiden tot repercussies van burgers al dan niet in hun netwerken. Een andere in de praktijk veel voorkomende factor is, dat burgers en bedrijven de rechtshandhaving proberen te ontlopen door (politieke) machthebbers voor hun karretje te spannen/ of daarmee te dreigen. Bij de belastingdienst kennen we dit als het zogenaamde “boven over (dreigen te) gaan”. Daarnaast levert een correcte rechtshandhaving niet zelden een persoonlijke klacht ten aanzien van de betrokken ambtenaar op. De percepties van de wenselijke uitkomst (wat is het juiste bedrag van de correctie op de aangifte en welke boete is passend en geboden?) verschillen namelijk nogal.

 

Het controleren, heffen en innen van belastingen gaat nooit helemaal zonder weerstand en spanningen. Om hierin succesvol te kunnen zijn moet een ambtenaar zich geen zorgen hoeven te maken, of die gebruikelijke weerstand een bedreiging voor zijn broodwinning kan gaan vormen. Het minste dat de overheid kan doen is dus haar ambtenaren een goede de bescherming tegen ontslag te bieden. Als een ambtenaar een adequate ontslagbescherming moet ontberen, bestaat het risico dat correcties tot lagere bedragen dan eigenlijk verschuldigd zouden zijn worden aangebracht om persoonlijke problemen te voorkomen. Daarmee zou een stuk rechtvaardigheid in de belastingheffing verloren kunnen gaan. De huidige ontslagbescherming voor ambtenaren van de belastingdienst is daarom dus een noodzaak.

 

Aan de andere kant dienen de rechtshandhavers beschermd te worden tegen de wetgevende en politieke macht. Politieke machthebbers (ook op decentraal niveau) en hun opvattingen zijn vaak tijdsgebonden (waan van de dag) en de verleiding tot niet geheel integere beïnvloeding van de uitvoering is aanwezig. De uitvoering en als exponent daarvan de rechtshandhavers, dienen daartegen, doormiddel van een goede ontslagbescherming, beschermd te worden.

 

In een normale dienstbetrekking met regulier ontslagrecht is het voor een ambtenaar moeilijker om weerstand aan oneigenlijke druk te bieden (ik heb het dan over corruptie en integriteitskwesties) dan in de huidige situatie. Die druk kan overigens ook van een collega-ambtenaar of leidinggevende komen.

Een goede ontslagbescherming van de ambtenaar is indirect ook een bescherming van de integriteit van politici en bestuurders. De goed beschermde ambtenaar zal namelijk enige weerstand bieden bij aandrang van politici/bestuurders tot niet-integer handelen. Daarmee is de ontslagbescherming van de ambtenaar ook een bescherming van de politici/bestuurders tegen hen zelf.

Bij integriteitsinbreuken op het overheidsapparaat hoeft het overigens niet altijd om eigenbelang te gaan. Dr. Andries Hoogerwerf (emeritus hoogleraar van de Universiteit Twente) schrijft in “Politiek als evenwichtskunst” namelijk:

 

“Er zijn ook domeinconflicten tussen recht en beleid, waarbij beleidsmakersof beleidsuitvoerders trachten meer beleidsruimte te krijgen en hun doeleinden te bereiken op een manier die in strijd is met wettelijke regels f algemene beginselen van behoorlijk bestuur” (blz.193)..

Als voorbeeld hiervan wijst hij op de parlementaire enquêtecommissie inzake de bouwsubsidies. De commissie merkte op:

“Regelgeving verliest zijn functie, als wordt toegestaan, dat zich los van de geldende regeling een praktijk ontwikkelt die volgens de particuliere of politieke opvattingen van de bewindslieden of de individuele ambtenaren het algemeen belang beter dient”(TK, 1987-1988, 19623 nr. 30: 276;Snellen, 1989: 5-6).  

Van een ambtenaar wordt verwacht dat als hij geconfronteerd wordt met oneigenlijke druk om in een bepaald geval in strijd met het vigerende beleid juist wel of juist niet tot handhaving over te gaan, daaraan een zekere weerstand biedt. Die weerstand kan bestaan uit het tegenspreken of breder maken van de integriteitsinbreuk. Hij loopt daarmee een risico op persoonlijke sancties, in ultieme vorm ontslag. Met het huidige ontslagrecht weet de ambtenaar dat men een bepaalde ontslaggrond zal moeten aanwijzen. Als zijn reguliere beoordelingen in orde zijn, kan hij het risico op ontslag nemen. Daarbij weet hij zich gesteund door de actieve en  laagdrempelige bestuursrechter. Als het gewone ontslagrecht van toepassing is, heeft de ambtenaar in het achterhoofd dat een vage ontslaggrond al voldoende kan zijn en hij substantiële advocaatkosten riskeert. De kans is groot dat de ambtenaar zich achter de oren krabt en weerstand tegen de integriteitsinbreuk achterwege laat.

 

De betere ontslagbescherming van de ambtenaar is in die zin een waarborg voor overheidsintegriteit. Uiteraard is het zo dat als alle betrokken spelers altijd zuiver integer opereren er in beginsel niets aan de hand is. In de praktijk liggen zaken genuanceerder, belangen wisselend en zal er altijd met enige regelmaat frictie ontstaan tussen uitvoering en de (zachte) drang het geldende handhavingsbeleid in individuele gevallen niet toe te passen. De bestaande ontslagbescherming van de ambtenaar heeft in die fricties een dempende werking. De ambtenaar kan immers enige weerstand bieden (klokkenluiderfunctie) in de wetenschap dat hij niet zomaar ontslagen kan worden, daarvoor is immers een ontslaggrond nodig. In geval van ontslag biedt de bestuursrechter adequate bescherming.

 

Verslechtering van de ontslagbescherming van de ambtenaar betekent dus een ernstige bedreiging van de integriteit van de overheid.

  Huidige ontslagbescherming niet verslechteren vanwege andere aspecten. 

Grillig karakter ambtelijke omgeving

 

Kenmerkend voor het publieke domein is dat de marktwerking ontbreekt. Dit wordt altijd aangehaald als een factor die er voor zorgt dat de ambtenaar in een wat zachtere omgeving opereert dan de werknemer in het bedrijfsleven. In bepaalde opzichten kan dit echter ook als een nadeel voor de ambtenaar werken. De economische mores kan immers ook een dempende werking hebben. Als de afzet van een product enorm stijgt, zal, uitzonderingen daargelaten, het productieapparaat niet worden ingekrompen. In de publieke sector ligt dit anders, daar is het (lokale) politieke klimaat bepalend. Heel goed denkaar is, en de praktijk kent daar ook voorbeelden van, dat het politieke programma voorziet in een afname van het aantal ambtenaren, zonder dat wordt aangegeven welke publieke taken niet meer zullen worden vervuld. Discussies van politici gaat maar al te vaak over % minder ambtenaren, zelden over het vervallen van taken. Daarnaast worden in het politieke proces soms nieuwe taken bij overheid weggelegd, zonder dat dat tot extra ambtenaren leidt. Een goede rechtsbescherming voor ambtenaren is in dat kader niet onredelijk.

  Tegenwicht tegen nadelige werking budgetrecht parlement.

Voorstanders stellen dat het afschaffen van de ambtenarenstatus de overheid op afstand zal zetten bij CAO-onderhandelingen. Dit zou een voordeel zijn voor de overheidswerknemers. Als dit werkelijk bereikt zou kunnen worden, is dat een nastrevenswaardige zaak. Al bij het sluiten van een regeeraccoord lijkt de maximale loonruimte voor de overheid voor een aantal jaren vaak al vast te liggen. Zou de greep van de overheid op de CAO-onderhandelingen losser verband worden, dan gaan we er op vooruit. Maar is het normaliseren van de arbeidsverhouding daartoe een effectief middel? De VHMF denkt van niet.

 

Om tot een losser verband tussen wetgever en overheidswerkgever te komen via normalisering van de arbeidsverhoudingen moet in de eerste plaats de minister zich los maken van het kabinet, wanneer hij zijn pet als overheidswerkgever draagt. In de tweede plaats moet de Tweede Kamer met betrekking tot haar budgetrecht een pas op de plaats maken. Beide voorwaarden lijken de VHMF in de praktijk vrijwel onrealiseerbaar. De minister van BZK kan zich budgettair niet aan zijn collega van financiën onttrekken, hij is immers ook deel van het kabinet. Van de Tweede Kamer mag uit staatsrechtelijk oogpunt niet gevraagd worden concessies op hun budgetrecht te doen.

 

Als het doel is om de band tussen de wetgever en de overheidswerkgever losser te maken, zijn aanzienlijk eenvoudiger en effectievere oplossingen denkbaar. Zo kan de minimale en maximale loonruimte wettelijk bijvoorbeeld gekoppeld worden aan een gemiddelde loonruimte van een aantal vergelijkbare cao’s in de marktsector. Een andere optie is een min of meer onafhankelijke instantie (als bijvoorbeeld de rekenkamer) een bindend advies over de loonruimte te laten geven, zoals thans overwogen wordt ten aanzien van de beloning van de tweede kamerleden zelf.

De conclusie is dat het middel afschaffen ambtenarenstatus het gestelde doel niet dichterbij brengt.  Als men daadwerkelijk dit doel wil bereiken, laten we dan een aantal suggesties voor een effectiever middel daartoe uitwerken.

Zolang het budgetrecht voor het parlement op dit punt blijft bestaan, is er dus sprake van een min of meer éénzijdig opleggen van de arbeidsverhoudingen. Het is dan niet onredelijk dat nadeel enigszins te compenseren met betere ontslagbescherming.

 

In paragraaf 2.3.2 van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek, nr. 6, “Buitengewoon normaal” is de stelling opgenomen dat sturing via budgetmechanisme nooit tot neerwaarts bijstellen van de arbeidsvoorwaarden leidt, omdat de overheid in tegenstelling tot de marktsector niet failliet kan. Daarmee wordt betoogd dat het nadeel van het budgetrecht van de tweede kamer een compenserend voordeel zou hebben. Dit gaat echter niet op! Neerwaarts bijstellen van arbeidsvoorwaarden is wel degelijk mogelijk gebleken, als u bestek `81 vergeten bent, dan zijn de laatste CAO’s ook een aardig voorbeeld (afschaffen BZTR).

  Tegenwicht tegen beperking grondrechten. 

Een ambtenaar wordt beperkt in zijn grondrechten, al is die beperking nu aanmerkelijk minder dan vroeger. Zo mogen ambtenaren nu in beginsel staken. Maar het platleggen van het centraal betaalkantoor door staking zal niet kunnen. Ook staat het de ambtenaar niet vrij zijn gedachten en gevoelen zomaar te openbaren als ieder ander. De ambtenaar heeft door deze beperking van zijn grondrechten dus een enigszins zwakkere positie dan de reguliere burger. Bij BZK bestaat het voornemen het aantal voorschriften en beperkingen aan ambtenaren verder op te voeren, “versterken van de positie van de ambtenaar” zoals dat zo fraai heet. De VHMF vindt het een onevenwichtige benadering de regels voor ambtenaren nog verder aan te scherpen en tegelijkertijd zijn rechtsbescherming af te breken.

  

Grondwettelijke bescherming uitgehold?

 

Artikel 109 van de grondwet luidt als volgt:

“De wet regelt de rechtspositie van de ambtenaren. Zij stelt tevens regels omtrent hun bescherming bij de arbeid en omtrent medezeggenschap”.

Hieruit volgt dat de formele wetgever de genoemde zaken moet regelen. Nu bepaalt de grondwet niet zelf wie ambtenaar is, dat kan de gewone wetgever bepalen (Ambtenarenwet). Theoretisch is dus denkbaar dat de wetgever de definitie van wie ambtenaar is, ingrijpend wijzigt. Het gevolg zou zijn dat deze grondwetbepaling in plaats van voor alle ambtenaren (nu circa 600.000) dan nog maar voor een zeer beperkte groep (defensie, rechters, e.d.) zou gelden.

Een zo drastische afname van de materiële werking van de grondwettelijke bescherming is volgens de VHMF aan te merken als een onbedoelde uitholling van de grondwet. Het zou de wetgever dan ook sieren om een dergelijk vraagstuk als het afschaffen van de ambtenarenstatus aan de grondwetgever over te laten. Het gaat hier namelijk om een fundamentele ingreep. In dit licht is het feit, dat Nederland bij een volledige normalisatie een uitzonderingspositie in Europa op dit punt zou innemen, markant.

  Algehele rechtsbescherming ambtenaar verslechtert na afschaffen ambtenarenstatus 

Hiervoor is telkens betoogd dat de bijzondere positie van rechtshandhavers de huidige ontslagbescherming noodzakelijk maken. De overgang naar een privaatrechtelijke dienstbetrekking verslechtert echter niet alleen het ontslagrecht. Ook ten aanzien van al hetgeen de ambtenaar rechtsreeks in zijn individuele belang schaadt, geldt thans de veel betere bescherming van de algemene wet bestuursrecht en de bestuursrechter. Het ontslagrecht is  te beschouwen als de exponent van de ambtelijke positie, uiteraard gelden de argumenten op dit punt ook ten aanzien van het verlies van zijn overige bescherming.

  

Verslechtering concurrentiepositie overheid op arbeidsmarkt

 

De ambtenarenstatus is een plusje in het magere arbeidsvoorwaardenpakket voor hogere ambtenaren. Het totale arbeidsvoorwaardenpakket wordt door potentiële werknemers afgewogen in de keuze voor de markt of voor de overheid te gaan werken. De huidige ambtenarenstatus, ook al zie je dat slechts als een feel good-factor, betekent toch het wegnemen van één van de weinige pluspunten. Dit verslechtert de concurrentiepositie van de overheid op arbeidsmarkt voor academici en HBO-ers nog verder. De overheid heeft het op dit punt al zwaar in de concurrentie met het bedrijfsleven.

  “Negatieve emoties” bij veel ambtenaren. 

In paragraaf 1.2 van haar advies gaat de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP) in op het essentiële verschil tussen werken voor de marktsector en het zijn van ambtenaar. De VHMF onderschrijft de constatering van dit verschil ten volle. Als nadeel van het afschaffen van de ambtenarenstatus benoemt de raad het feit dat dit veel negatieve emoties bij ambtenaren oproept.

De VHMF is van mening dat dit effect niet moet worden onderschat. De negatieve emoties zouden kunnen leiden tot een andere basisattitude van de overheidswerknemer ten aanzien van zijn publieke taak. Het signaal “je bent geen ambtenaar meer maar een gewone werknemer met een gewone dienstbetrekking” roept die emotie ook wel enigszins op.

Andries Hoogerwerf schrijft in “Politiek als evenwichtskunst” over verklaringen voor het bestaan van bestuurlijke fraude en corruptie het volgende:

“Één daarvan is dat er politici en ambtenaren zijn die meer hun carrière en hun financiële eigenbelang dan het algemeen belang nastreven. Een andere verklaring is dat fraude en corruptie in de hand worden gewerkt door het politieke marktdenken: de bedrijfsmatige bestuurscultuur van `de BV Nederland`”(blz. 192).

Het opheffen van de ambtelijke status lijkt de VHMF een riskante factor geplaatst in de context van dit citaat. Als de basisattitude van de ambtenaar inderdaad zou verschuiven, gaat daarmee mogelijk meer verloren dan ons lief is.

 

Het volgende voorbeeld kan daarbij opgeroepen worden. Na een intensieve controle naar de materiële belastingschulden, moet ook nog een onderzoek naar verwijtbaarheid van de ondernemer worden gestart. Uitsluitend het besef dat dit in het belang van de publieke zaak in zijn algemeenheid is, zal een ambtenaar er toe voeren, dit vervelende, door iedereen niet gewilde, deel van zijn werk te doen. Een inspanning mogelijk uitmondend in een bescheiden boetebeschikking, die uiteraard een kosten-batenanalyse uit de marktsector niet zal doorstaan. Ook de “klanttevredenheid” (weer die marktsector) neemt af. Hoe groot is de verleiding dan maar af te zien van een echt schuldonderzoek? Een ander voorbeeld: het gelijkheidsbeginsel brengt met zich mee dat bij nog een paar lastige klanten geringe bedragen gecorrigeerd moet worden, wat gepaard zal gaan met veel verzet en tijdbeslag. Vanuit het marktdenken natuurlijk geen goede besteding van tijd en moeite…. Het gelijkheidsbeginsel dan maar even vergeten? Dergelijke risico’s worden mijns inziens vergroot doordat normalisatie opgevat kan worden als signaal dat het werken bij de overheid “normaler” (lees: meer in overeenstemming met de marktsector)  is dan “vroeger”. Kortom hier valt meer te verliezen dan een enkele traan bij wat ambtenaren…

  

Theoretisch bezwaar tegen de methodiek

 

Rechtshandhaving is een exclusieve taak voor de overheid. In de marktsector kom je dergelijke taken niet tegen. De methodiek die nu wordt nagestreefd is in feite een poging het instrument uit de marktsector (de privaatrechtelijke dienstbetrekking) toe te passen in het exclusieve publieke terrein

 

De VHMF verwacht op grond van de fundamentele verschillen tussen de vrije markt en het exclusieve publieke domein dat er moeilijkheden zullen ontstaan. Gezien de specifieke kenmerken van de taakuitoefening in het publieke domein is de ambtelijke (eenzijdige) aanstelling meer geschikt dan een (tweezijdige gewone) dienstbetrekking. In de verhouding ambtenaar en overheid zit nu zowel de zuivere werkgevers-werknemersverhoudingen besloten, als de specifieke elementen van overheidsgezag jegens ambtenaren (beperking grondrechten, integriteit, houdingsaspecten, etc). Wanneer wordt omgeschakeld naar een gewone dienstbetrekking zal dit laatste aspect van het ambtenaar zijn in separate regelgeving moeten worden vastgelegd. De overheid kan namelijk op twee manieren gezag uitoefenen (dwingend beïnvloeden). In de eerste plaats rechtstreeks (vrijwel alle beïnvloeding is mogelijk en bovendien flexibel), in de tweede plaats via regelgeving (gedetailleerde regelgeving die niet flexibel is en het risico van bureaucratische tendensen in zich draagt).

Op dit moment wordt via het “containerbegrip ambtenaar” een flexibel alles omvattend gezag uitgeoefend. De ambtenaar kan altijd via zijn ambtenaarschap worden aangesproken om een door de overheid gewenst gedrag te vertonen. Er bestaat ook een beleving bij ambtenaren die dit mogelijk maakt. Na normalisatie, zal alles op dit vlak wat niet uit een gewone werkgevers-werknemersverhouding voortvloeit via aanvullende wet en regelgeving moeten worden geregeld. Meeliften op de beleving van de ambtenaar (van het ambtenaar zijn en wat dat van hem vraagt), zal langzamerhand verdwijnen en plaatsmaken voor (naar de geest of de regel?) naleven van gedragscodes. Gedragscodes die aanpassing behoeven als de omstandigheden wijzigen. Met andere woorden, je loopt het risico permanent aan je nieuwe regelgeving te moeten sleutelen om te bereiken wat besloten lag in het handzame containerbegrip ambtenaar. Dit vloeit voort uit de inspanningen die het kost om een privaatrechtelijk instrument geschikt te maken en te houden voor een exclusieve overheidstaak. Dat indirect overheidsgezag uitoefenen veel regelgeving met zich mee kan brengen, blijkt bijvoorbeeld in de energiesector, waar rechtstreeks overheidsgezag na privatisering werd vervangen door indirect gezag. Zeer veel nieuwe regels en een nieuwe toezichthouder (DTE) waren het gevolg.

  Het wordt er niet eenvoudiger en transparanter op! 

Als één van de belangrijkste voordelen van afschaffing van de ambtenarenstatus wordt het bereiken van één systeem voor arbeidsverhoudingen in Nederland genoemd. De VHMF denkt dat dit doel niet bereikt zal worden. Afgaande op het advies van het ROP om in ieder geval defensie en de rechterlijke macht binnen het huidige ambtenarenbestel te houden, zullen er dus toch twee systemen bestaan (ambtenaren defensie c.s. en de marktsector). Maar eigenlijk wordt het nog minder transparant dan dat het nu is. Naast de ambtenaren (defensie cs) en de reguliere marktsector zal er een groep in de marktsector ontstaan met substantieel flankerende regelgeving (grondwettelijke beperkingen, gedragscodes e.d.). Wordt het daarmee eigenlijk niet nog gecompliceerder? Er moet immers erg veel geregeld worden, wat vroeger vanzelf meeging in het containerbegrip ambtenaar. Voor marktsector-exambtenaren moet je bijvoorbeeld ook een vervanging bedenken van het huidige Titel VIII in het Wetboek van Strafrecht (Misdrijven tegen het openbaar gezag). Deze regels werken immers ook met het begrip ambtenaar. In de praktijk hebben dergelijke bepalingen een algemene preventieve werking voor rechtshandhavers.

Om er nog een te noemen: de bezwaarfase uit het bestuursrecht verdwijnt met het afschaffen van de ambtenarenstatus. Nu kan in een CAO een vergelijkbaar instrument van heroverweging worden afgesproken. Daar moeten uiteraard wel dan allerlei spelregels voor worden bedacht ,afgesproken en vastgelegd. Deze spelregels staan nu in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Natuurlijk zou je weer kunnen afspreken dat de regels van Awb van toepassing zijn. Maar dan heb je eerst een bestaande regeling in bestuursrecht uitgeschakeld door het over te brengen naar een privaatrechtelijk instrument, om dan maar toch weer het bestuursrecht van toepassing te verklaren. Het paard wordt dan dus achter de wagen gespannen. Kortom er zal een oneindige stroom van wet en regelgeving nodig zijn om een volgens de VHMF dubieus effect te bereiken.

 

 

Het overeenstemmingsvereiste moet blijven bestaan

 

Het overeenstemmingsvereiste houdt in, dat met de meerderheid van de bonden overeenstemming moet worden bereikt voor een overheids-CAO. Het IBO-rapport stelt voor om dit vereiste te laten vallen. Als dat werkelijkheid wordt, kan de overheidswerkgever met één enkele bond een voor alle ambtenaren (in die sector) bindende afspraak maken. De VHMF is voor handhaving van het overeenstemmingsvereiste.

 

Het afschaffen van het overeenstemmingsvereiste lijkt in het rapport slechts een middel voor de overheidswerkgevers om te komen tot verdere negatieve ingrepen in de rechtspositie van ambtenaren. Het overeenstemmingsvereiste noopt alle bij de overheids-CAO betrokken partijen op dit moment tot overleg, afstemming en het rekening houden met wederzijdse belangen. Dat schept de noodzakelijke rust en stabiliteit in de arbeidsvoorwaarden. Omdat de meerderheid van de bonden met een CAO-afspraak moeten instemmen kan eenmaal bereikte overeenstemming in de regel op een groot draagvlak rekenen.

 

Alternatief: aparte CAO voor hoger en middelbaar personeel.

 

Als het overeenstemmingsvereiste toch zou sneuvelen, dan is de VHMF voor een aparte CAO voor het hogere en middelbare personeel. Ook in het bedrijfsleven komt dit verschijnsel bij grote organisaties vaak voor. Het hogere en middelbare personeel hebben, in ieder geval bij de belastingdienst, een eigen specifieke problematiek. Verhoudingsgewijs worden zij namelijk in vergelijking met de marktsector aanmerkelijk slechter beloond dan de overige ambtenaren. Een aparte CAO zou hier op in kunnen spelen. Voor deze personeelsgeleding bij de belastingdienst heeft de VHMF een zeer hoge dekkingsgraad en zou dus voldoende representatief zijn. Nogmaals, de VMHF is hier geen voorstander van. De VHMF pleit namelijk voor handhaving van het overeenstemmingsvereiste en voor solidariteit en samenwerking met de andere bonden.

   

Symposium 2008 - Nieuw Feit

'Nieuwe feit', nog van deze tijd?
Het tweejaarlijkse symposium van de VHMF en de NOB trok zoals verwacht veel belangstelling. Het leverde een goedgevulde Beatrixzaal in de Utrechtse Jaarbeurs op, waar op 10 april tussen half twee en vijf uur de vraag centraal stond of 'het nieuwe feit' een houvast dan wel een struikelblok is bij belastingheffing in de actualiteit. De voorzitter van de VHMF, Erik Rutten, wenste bij de opening van dit symposium iedereen dan ook een inspirerende middag.  Zowel voor- als tegenstanders van de afschaffing van het nieuwe feit als grond voor navordering kregen ruim gelegenheid hun argumenten kracht bij te zetten. Ook de staatssecretaris mengde zich in het debat.

'Het foutje van 3,4 miljoen.' Daaraan werd op 10 april vaak gerefereerd. Begrijpelijk dat veel sprekers ernaar verwezen, want het arrest omvat de problematiek rond het nieuwe feit in een notendop. Het betrof uiteraard de casus van de belastingplichtige die in zijn aangifte abusievelijk € 3,4 miljoen als aftrekbare hypotheekrente opvoerde, terwijl het in werkelijkheid om iets meer dan € 3.400 ging. Bij de - geautomatiseerde - verwerking was deze enorme afwijking kennelijk niet geconstateerd, waardoor betrokkene een aanslag werd opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en eigen woning van negatief ruim € 3 miljoen. Naderhand legde de inspecteur alsnog een navorderingsaanslag op van € 4.293. 

Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch oordeelde dat de inspecteur wist dan wel redelijkerwijs had kunnen weten dat de hypotheekrente foutief was opgegeven. En verbond daaraan de conclusie dat de inspecteur een fout had begaan die hij niet via een navorderingsaanslag Forumdiscussiemocht herstellen. Advocaat-Generaal Niessen stelde daarop cassatie in het belang der wet in en pleitte voor een ruimere uitleg van art. 16 AWR. De aanslag is volgens de A-G zoveel voordeliger voor de belastingplichtige 'dat geen redelijk denkend mens kan menen dat de aanslag op het juiste bedrag is vastgesteld'. 

Foto: Willem Mannaerts 

De Hoge Raad wees het beroep af (HR 44096). De inspecteur mag een overduidelijke fout die een belastingplichtige abusievelijk in zijn aangifte heeft gemaakt en die in zijn voordeel uitvalt niet corrigeren via 'het nieuwe feit' van artikel 16 AWR. Tenminste niet als die fout ten tijde van de geautomatiseerde verwerking van de aangifte reeds aanwezig was maar niet is opgemerkt en vervolgens de aanslag wel is vastgesteld. Als de fiscus de aangiften op een geautomatiseerde manier wil verwerken dan zijn de bijbehorende risico's ook voor zijn rekening. Moet er iets veranderen aan de AWR dan is de wetgever daarvoor de aangewezen partij, zo bepaalde ons hoogste rechtscollege impliciet in zijn arrest van 7 december 2007. 

Inleiders

In Utrecht treden achtereenvolgens als inleiders op mr. dr. Paul Bongaarts (vice-president Gerechtshof 's-Hertogenbosch), prof. mr. dr. Richard Happé (hoogleraar belastingrecht Universiteit van Tilburg, mr. drs. Jan Kees de Jager (staatssecretaris van Financiën), mr. Dick Barmentlo (KPMG Meijburg & Co), mr. Marc van Elk (Belastindienst/Rivierenland) en mr. dr. René Niessen (Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad). Tot slot van het symposium is er een discussie tussen de inleiders en de zaal. Dagvoorzitter is prof. mr. Frank van Brunschot, raadsheer in de Hoge Raad.

De inleiders worden afgewisseld met een aantal videopresentaties, waarin voor- en tegenstanders van de afschaffing van het nieuwe feit hun argumenten naar voren brengen. Een kleine selectie:

Advocaat-Generaal Van Ballegooijen: 'Een geweldig gedoe; weg ermee.'
Emeritus hoogleraar Zwemmer: 'De belastingplichtige moet erop kunnen vertrouwen dat zijn aangifte door de inspecteur is gezien. Punt uit.'
Belastingrechter Koopman: 'Het nieuwe feit moet afgeschaft worden; navordering alleen bij evidente type- en schrijffouten.'
Lid MT Belastingdienst Poolen: 'Bij de aangiftebelastingen is geen nieuw feit nodig, bij de aanslagbelastingen wel. Waarom dat verschil?' 

Frank van Brunschot opent het symposium met een woord van welkom aan de genodigden en sprekers. Hij verontschuldigt zich dat hij niet zo'n vlammend betoog zal houden als Leo Stevens het jaar daarvoor als dagvoorzitter heeft gedaan. "Ik heb plechtig moeten beloven dat ik een neutrale dagvoorzitter zou zijn en dat ik geen blijk zou geven van mijn eerder in woord en geschrift uitgedrukte vooringenomen standpunten over de toekomst van 'het nieuwe feit'." Hij belooft in dat verband om niet demonstratief de pagina uit het wetboek te scheuren waarop artikel 16 AWR staat.

Heeft het nieuwe feit nog toekomst?  Die vraag staat volgens Van Brunschot vandaag centraal. "Is de veronderstelde extra rechtsbescherming die 'het nieuwe feit' zou geven nog wel nodig naast de bescherming van de inmiddels volwassen geworden algemene beginselen van behoorlijk bestuur?" 

Drie beginselen

Eerste spreker Bongaarts begint zijn betoog met een voorstel: "Als de leden van de Hoge Raad en de gerechtshoven nou eens een dagje naar Apeldoorn gaan onder leiding van Theo Poolen en daar gewoon uitgelegd krijgen hoe het werkt. Ik denk dat ze het dan misschien wel een stuk minder ingewikkeld zullen vinden."
Bongaarts stelt een aantal vragen over het nieuwe feit en toetst die aan een aantal beginselen:
- het rechtszekerheidbeginsel;
- het proportionaliteitsbeginsel;
- het zorgvuldigheidsbeginsel;

Voordat hij de eventuele afschaffing van het nieuwe feit - zoals nu in de wetgeving wordt voorbereid - gaat becommentariëren, richt hij zich tot de zaal. "Weet iemand waar het om gaat? Weet iemand hoe vaak het mis gaat? Is dit wel een proportionele maatregel?" Bongaarts geeft aan wel te willen weten hoe vaak het eigenlijk voorkomt. "Als we het vaker horen, dan kunnen we het ook beter meten en de proportionaliteit beoordelen. Ik denk namelijk dat we te weinig horen van belastingplichtigen die van goede wil zijn, omdat het hun niet makkelijk genoeg wordt gemaakt."

"Het zal straks voor een belastingplichtige genoeg zijn als je wist, of behoorde te weten, dat er te weinig betaald is." Daar komt het volgens Bongaarts op neer bij afschaffing van het nieuwe feit. "Je wordt dus niet meer beschermd als je het had kunnen weten." Hij vraagt zich af of dat veel oplost, want dan moet de rechter weer uitmaken of je het had kunnen weten. Daarbij komt dat wat er nu wordt voorgesteld een afwijking is van het Nederlands bestuursrecht. Zoals hoogleraar Overkleeft in haar videopresentatie ook al stelde: "Het afschaffen van het nieuwe feit staat haaks op de ontwikkelingen in de publieke dienstverlening, waar managers hogere eisen stellen aan rechters, artsen en hoogleraren." Bongaarts vindt  dat deze ontwikkeling iedereen dwingt om kritisch te zijn.

Tweede punt is het proportionaliteitsbeginsel. Als rechter heeft Bongaarts niet de ervaring dat mensen de hun opgelegde belasting niet willen betalen. Maar ze zien de boete die ze er bovenop hebben gekregen als een belediging en daarom komen ze naar de rechtbank. Ze zijn boos."

Bovendien moet er afgestapt worden van het beeld van de calculerende belastingplichtige.  "Eén keer per jaar krijg ik iemand die doodongelukkig is dat hij te veel heeft teruggekregen van de Belastingdienst. Die is daar dan weer een jaar mee bezig om dat recht te zetten." Een bezwaarschrift indienen is in dit geval ook niet zo makkelijk. "U heeft uw bezwaarschrift onvoldoende gemotiveerd", is vaak de reactie van de fiscus. En als je vervolgens probeert te bellen moet je zelf gaan uitrekenen wat het wel had moeten zijn. Een hoop mensen kunnen dat niet."

Hij maakt een uitstapje naar het buitenland. In Duitsland geldt de regel 'Trau und Glauben', oftewel rechtsvrede. Beide partijen hebben een zorgplicht. Dat gaat zo ver dat wanneer je een aangifte doet die er toe leidt dat je te veel betaalt, je dat ook niet terugkrijgt. Redelijkheid, goede trouw en betamelijkheid zijn in dat systeem sleutelwoorden. "In Duitsland moet je verdomd goed letten op wat je aangeeft." België en Frankrijk zijn meer op de civiele kant gericht. Nederland zit helemaal op de bestuursrechtelijke koers: rechtszekerheid, zwakke burger, sterke overheid en rechtsbeginselen. "Bij beide benaderingen is zorgvuldigheid essentieel."
   
Volgens Bongaarts ben je er nog niet wanneer je horizontaliseert en burgers mondig acht. "Als je bij de burger wat meer verantwoordelijkheid legt wordt de zorgvuldigheidplicht aan de kant van de Belastingdienst niet minder." Meer zorgvuldigheidsplicht bij de burger zou volgens Bongaarts slechts een tijdelijke oplossing zijn en op de lange duur niet helpen. 

Van het buitenland schakelt Bongaarts over naar de civielrechtelijke kant. Bij een onverschuldigde betaling (als je te weinig hebt betaald of te veel hebt teruggekregen) heb je een verbintenis tot terugbetaling. "Wat ik omhoog zie komen bij de Hoge Raad is betamelijkheid, dus het zorgvuldigheidsbeginsel als rechtsnorm."  Hij haalt twee voorbeelden aan die hij civilisten heeft voorgelegd. "Stel dat ik nou ineens tachtigduizend euro op mijn rekening krijg. Ik ga daar eens lekker op zitten en houd mijn mond. Heb ik dan een meldingsplicht? Het antwoord is nee. Je kan het op je spaarrekening zetten en rustig afwachten wat er gebeurt."

Wel is er een indirecte nakomingspicht volgens een aantal civilisten. De Hoge Raad oordeelde dat het maatschappelijk betamelijk is om mee te werken aan het herstel van een onverschuldigde betaling, dus dat die curator gewoon moet terugbetalen als er geen rechtsverhouding voor is. En dat vindt Bongaarts vreemd. Als je op het geld gaat zitten en je betaalt het niet terug dan is het civielrechtelijk iets waar je de schade-actie op kan baseren. Maar we hebben art. 16 AWR en dat betekent dat je geen meldingsplicht hebt.

Bongaarts concludeert in deze dat de oplossing niet in juridische hoek moet worden gezocht. Dit probleem is alleen op te lossen met medewerking van de burger. "Ik denk dat er anders net zoveel procedures gaan komen en het echte probleem - mensen krijgen aanslagen die niet kloppen - er nauwelijks mee wordt opgelost." Samenwerken met de burger is dus de enige manier om rechtsvrede te bereiken.

Belonen en betrekken 

De Belastingdienst is bijna als laatste professionele instelling nog niet transparant. Volgens Bongaarts gaat de politiek dat binnenkort van de fiscus vragen, zeker na het recente kritische jaarverslag van de Ombudsman. Dus nogmaals de oproep de burger er bij te betrekken. In dat kader prefereert hij een beloningssysteem. "We gaan nu uit van een knijp- en piepsysteem. Daarmee creëer je afstand." Bongaarts pleit voor de ontwikkeling van een eigen domein voor elke belastingplichtige, waar hij kan kiezen hoeveel rechtsbescherming hij of zij wil. "Het moet individueler kunnen voor de inkomstenbelasting."

Tot slot komt hij met een aantal aanbevelingen, bijvoorbeeld een aparte hulpdesk waar mensen die te veel belasting hebben teruggekregen zich kunnen melden. "De fiscus kan de betrokkene dan belonen met een bos bloemen, een plezierige behandeling of misschien zelfs met een financieel gebaar." Heffen is een publieke dienstverlening en zonder burger red je het niet bij massale processen. "Ik vind de weg waarbij je de burger niet inschakelt de verkeerde weg" Bovendien moet die burger niet het gevoel krijgen weggeautomatiseerd te worden. "De Belastingdienst moet weer kwaliteit gaan leveren." 

Art. 16 AWR en het zorgvuldigheidsbeginsel

Na een videopresentatie introduceert de dagvoorzitter Richard Happé, hoogleraar belastingrecht aan de Universiteit van Tilburg. "De politiek moet iets doen," begint Happé zijn betoog. Volgens hem deed het Hof 's-Hertogenbosch op 7 december vorig jaar een terechte uitspraak in de zaak van het 'foutje van 3,4 miljoen'. Maar nu is het een logische stap om het nieuwe feit af te schaffen. 

Happé snapt de uitspraak van de Hoge Raad, maar vindt het juridisch een teleurstellende beslissing. "Dit kan je niet als uiterste consequentie van je eigen leerstuk handhaven." Liever had hij gezien dat het 'foutje van 3,4 miljoen' ervoor zorgde dat er een andere koers werd ingezet. Zeker omdat Financiën en de VHMF al vijftig jaar pleiten voor een ander systeem. Maar niet alleen binnen deze twee organisaties klinkt de roep om verandering. Ook rechters vinden het systeem te ingewikkeld; bovendien beantwoordt het te weinig aan het rechtsgevoel.

Want waar gaat het eigenlijk om bij een navordering? Iedereen in Nederland moet de belastingschuld betalen die hij of zij volgens de wet verschuldigd is. Maar dat moet volgens Happé wel met de nodige waarborgen omgegeven worden. "Ook als overheid en Belastingdienst moeten we binnen de grenzen van de rechtsstaat blijven wandelen." Daarbij is een aantal rechtsbeginselen relevant: het legaliteitsbeginsel, het rechtsgelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Daar tegenover staat de rechtsbescherming. "Nu blijken de beginselen zich samen te ballen tot een knooppunt op het gebied van zorgvuldigheid." Dat beginsel is ook in de Algemene wet bestuursrecht aanwezig. Een bestuursorgaan moet een besluit zorgvuldig voorbereiden. Mevr. Overkleeft wees daar in haar video-interview ook nog even op. Happé zegt dat  het zorgvuldigheidsbeginsel een van de dragende beginselen van art. 16 AWR is. "Het nieuwe feit is de codificatie van de nieuwe zorgvuldigheidswetgeving. Alleen zit het erachter verborgen." 

Mandarijnenwetenschap

Art. 16 AWR is een oude wettelijke bepaling. Weliswaar is hij door de jaren heen aangepast, maar toch hebben we het volgens Happé over een zwaar verouderd leerstuk. Nieuw feit, ambtelijk verzuim, schrijf-, tik- en systeemfouten en kwade trouw zijn vage wettelijke begrippen die het leerstuk te gecompliceerd hebben gemaakt. "Het is een mandarijnenwetenschap geworden." Daarmee doelt Happé op de hoge ambtenaren en raadsheren (mandarijnen) in het oude China. Die beschikten over zeer veel kennis, maar stonden ver van de burgers af. En dat is precies wat er gebeurd is met het nieuwe feit. Het is een leerstuk van rechters geworden dat door steeds nieuwe ingrepen voor de burger niet meer te begrijpen is. "Voor de belastingplichtige is het een volstrekte black box geworden. Waarom mag hij in het ene geval 3,4 miljoen houden en moet hij in het andere alles teruggeven?"

Dat is ernstig volgens Happé, want het heeft niets meer met rechtszekerheid te maken. De grootste kwaal van het leerstuk is dat de belastingplichtige volledig is losgeraakt van het rechtsgevoel. En dat kan krankzinnige consequenties hebben. Hij illustreert dit aan de hand van een voorbeeld waarbij de Belastingdienst een tikfout maakt die in het voordeel van de belastingplichtige uitvalt. De inspecteur mag dit voordeel terughalen. Maar vervolgens moet de belastingplichtige over het te veel uitgekeerde bedrag heffingsrente betalen.

Automatisering en horizontalisering

Het nieuwe feit is dus te complex. Maar er zijn volgens Happé nog twee redenen waarom het nieuwe feit niet langer relevant is. Ten eerste bestaat de belastinginspecteur van dertig jaar geleden niet meer. En voor zover hij er nog wel is zal hij snel verdwijnen. De wereld is geautomatiseerd en de kennis van de inspecteur, fiscalisten en die van de professionals is nu vooral belangrijk in het voortraject. Op grond daarvan wordt er getoetst door de computer. Nog maar veertien procent van de aangiftes voor de inkomstenbelasting wordt handmatig afgedaan. Dus is het tijd voor een makeover, vindt Happé. De kennis van de inspecteur moet gebruikt worden bij de uitzonderingen: bij het bezwaarschriften, bij navordering en in procedures. En daar komt die kennis ook tot zijn recht. Het probleem is volgens Happé dat de Algemene wet bestuursrecht hier niet op toegesneden is. Dat komt volgens hem mede doordat bij de totstandkoming van de Awb de fiscaliteit volledig buiten spel is gehouden.

Niet alleen de inspecteur is nog wat hij geweest is. Als tweede reden waarom het nieuwe feit  anno 2008 niet meer werkt noemt Happé de veranderde burger. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid meldde het al een aantal jaren geleden: "De burger is geëmancipeerd tot tegenspeler van de overheid." De burger staat steeds meer naast de overheid dan dat hij ondergeschikte is. Dat is in de wereld van de Belastingdienst nog niet helemaal doorgedrongen. Vervolgens haalt hij net als Bongaarts aan dat de overheidsinstellingen transparanter moeten zijn. "Horizontaal toezicht vergt van ons dat we niet alleen bij de multinationals, maar ook bij de particuliere belastingplichtige anders tegen de fiscale werkelijkheid moeten aankijken." 

Nog een belangrijke ontwikkeling in het aangifteproces van de inkomstenbelasting is de zogenoemde vooringevulde aangifte (VIA). Bongaarts refereerde er in zijn betoog ook al even aan. De op handen zijnde wijziging in de AWR, als gevolg van de VIA, die nu nog als een onzichtbaar wetsvoorstel boven Den Haag zweeft, biedt volgens Happé wellicht mogelijkheden om meer recht te doen aan de nieuwe tijdgeest. Hoewel het voorstel nog steeds niet openbaar is gemaakt gaat hij toch vast in op een mogelijk aspect van de nieuwe wet. Want wat betekent het als je in het wetsvoorstel 'kwade trouw' vervangt door 'wist, of behoorde te weten'. "Zo heb je al een gedeelte van het probleem van het nieuwe feit opgelost." Maar het geheel is volgens hem nog steeds te vaag.

De tik- en schrijffouten worden met deze nieuwe wet volgens Happé verleden tijd. Maar levert dat nou verlies van de rechtszekerheid op? Nee, zegt hij. Want - hoe paradoxaal het ook klinkt - deze ontwikkeling is in overeenstemming met het rechtsgevoel en betekent daarom dus winst aan rechtszekerheid. Uitgaande van dit systeem moet er volgens hem ook wat gedaan worden aan onzorgvuldigheid van de inspecteur waar  die handelt in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Je zou dit kunnen vergelijken met de onrechtmatigedaadproblematiek. Wanneer  iemand een onrechtmatige daad pleegt is hij verplicht de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden. "Maar als degene die benadeeld wordt zelf ook verwijtbaar gedrag heeft vertoond dan houdt de rechter daar bij het vaststellen van de schade rekening mee." Zo komt het dus van twee kanten.
Happé stelt een naheffingskorting voor in de nieuwe toekomstige wettelijke regeling. Een naheffingskorting op de aanslag die nog betaald dient te worden. Zo beperk je volgens hem de meeste gevallen van onzorgvuldigheid. Voor de notoire gevallen van onzorgvuldigheid zal de rechter de ruimte moeten krijgen. Kanttekening bij dit systeem is dat er nog steeds  enige onzorvuldigheidsproblematiek blijft bestaan. Maar dat is volgens Happé onontkoombaar. "Het hoort gewoon bij dit leerstuk. En misschien hoort het ook wel gewoon bij het uitvoeren van de belastingwetgeving."

In de 21e eeuw moet ook de communicatie tussen de Belastingdienst en de belastingbetaler anders. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen  particulieren en ondernemers. Ook moet er meer aandacht voor het individuele geval komen. "Er zijn vele mogelijkheden om de communicatie over de belastingheffing op een moderne individuele manier door te voeren." Denk aan de PIP: de Persoonlijke Internet Pagina. Of de tijd daar al rijp voor is betwijfelt Happé overigens. "Met de huidige  automatiseringsproblemen moet hier nog maar even mee worden gewacht." Bij de ondernemers is de situatie wel helemaal rijp om een systeem op maat aan te bieden. Dat past helemaal in de lijn van horizontalisering. Bovendien is hier is een hoger niveau van fiscale advisering aanwezig.
Happé maakt plaats voor de inmiddels gearriveerde staatssecretaris van Financiën. Daarom besluit hij zijn verhelderende betoog met de samenvattende conclusie: "Afschaffing van het nieuwe feit is een logische stap naar een situatie waarin rechtszekerheid weer op een natuurlijke manier tot zijn recht gaat komen."

Apeldoorn

Staatssecretaris De Jager nodigt op aanraden van Bongaarts meteen de rechterlijke macht uit in Apeldoorn. "Ik ben er zelf ook een aantal keren geweest en dan raak je inderdaad onder  de indruk." En ja, ook volgens De Jager is het echt gedaan met de ouderwetse inspecteur. En Staatssecretaris de Jagerdat is zeker in Apeldoorn goed te zien. Daar krijg je volgens hem pas echt het gevoel hoe door massale processen de rol van de belastinginspecteur veranderd is. Hier zie je ook meteen de zwakke plek van een geautomatiseerd systeem. Een brief bijvoorbeeld komt van een rol van elfhonderd kilo papier. Dat zijn dus heel wat brieven. "Het is een enorme fabriek. Je kunt je voorstellen dat wanneer het een keer mis gaat het ook goed misgaat." Maar dat is geen excuus volgens De Jager. "De burger vraagt dat het foutloos gebeurt."

Foto: Willem Mannaerts.

Burgerschap verzilverd

Maar het gebeurt niet altijd foutloos, zo concludeert ook de Ombudsman in zijn jaarverslag over 2007 'Burgerschap verzilverd'. Drieduizend klachten kwamen er binnen in 2007. Evenveel als het jaar daarvoor. De Ombudsman waarschuwt dan ook voor verharding van de overheid ten opzichte van haar burgers. De overheid is te arrogant en heeft te weinig oog voor de kwetsbaarheid van haar burgers.

"Het loont om te investeren in een goede relatie met de burger," aldus De Jager. Je moet de burger serieus nemen en gebruik maken van diens betrokkenheid. Hij is het op dat punt niet helemaal eens met het beeld dat de Ombudsman schetst van ambtenaren. "De medewerkers van de Belastingdienst doen iedere dag hun uiterste best om mensen en ondernemers te helpen bij het oplossen van problemen." Wel is hij het eens met de oproep van de Ombudsman om het anders te doen. "Er zijn een paar fundamentele wijzigingen nodig op het gebied van automatisering, toezicht en op het gebied van onderliggende wet- en regelgeving." Deze verandering staan niet op zichzelf en moeten in samenhang plaatsvinden. Het gaat niet lukken als deze terreinen niet gelijktijdig in beweging komen.

De staatssecretaris komt, als antwoord op de vraag van Happé, deze middag ook met nieuws uit Den Haag. "Ik kan u vertellen dat ik 'wist of behoorde te weten' uit het wetsvoorstel betreffende de VIA heb gehaald. Logischerwijs paste het er ook niet meer in." Dat betekent volgens De Jager niet dat het begrip losgelaten wordt. In anderen domeinen, bijvoorbeeld in de sociale zekerheid, blijft het een bekend criterium.

Complexiteitsreductie, toezicht en wet- en regelgeving

Maar hoe ziet hij de toekomst van de fiscus nou eigenlijk? "Kort samengevat moet de Belastingdienst een snel opererende organisatie worden die het mensen 'echt makkelijker' maakt." De administratieve lasten moet omlaag en Nederland moet concurrerend blijven. Maar het burgers makkelijker maken is niet het enige plan dat De Jager heeft.
Het hoofddoel is om burgerschap weer echt te verzilveren. "De relatie tussen Belastingdienst en burger moet veel platter worden, minder hiërarchisch en meer vormgegeven vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid."

Op het gebied van automatisering is de Belastingdienst al hard bezig te moderniseren. Dat gaat niet altijd even soepel, geeft De Jager toe en daarom heeft hij een plan voor een vereenvoudigingsoperatie naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit plan moet binnen de Belastingdienst de complexiteit uit het systeem halen. Ook moet het uitwisselen van gegevens tussen onderlinge systemen gemakkelijker worden. "Het zijn nog veel te veel gesloten systemen. We moeten naar een model toewerken dat erop is gericht de technische infrastructuur open en flexibel te maken."

Het programma van complexiteitsreductie kent twee fasen. De eerste fase moet volgend jaar zijn afgerond. Daarin wordt gewerkt aan gestandaardiseerde basisvoorzieningen, noodzakelijk om de processen in de toekomst goed te ondersteunen.

In de tweede fase van de complexiteitsreductie wordt de procesinrichting aangepakt. De Belastingdienst zal zich niet langer oriënteren op belastingwetten, maar op kernmomenten in het leven van de belastingplichtige. "Bij particulieren moet je dan denken aan het overlijden, huwen of verhuizen van iemand. En bij een ondernemer bijvoorbeeld aan het staken, starten of fuseren van een onderneming." Dit model heet ook wel het 'event-driven model'. Hierdoor zal de ICT-structuur ook veranderen. Eén gebeurtenis lijdt dan automatisch tot doorwerking op verschillende middelen, toeslagen en processen binnen de Belastingdienst."

In de toekomst is het volgens De Jager de bedoeling dat de fiscus zelf het voortouw neemt in het aanleveren van informatie over de belastingbetaler. Een groot gedeelte van de informatie komt dan uit de basisregistraties van de overheid. "De burger moet het zo makkelijk mogelijk worden gemaakt met het invullen van gegevens die Belastingdienst zelf al zou kunnen weten of behoorde te weten."  In dit systeem gaat volgens hem de Persoonlijke Internet Pagina een cruciale rol spelen.

Het toezicht wordt preventiever en de processen moeten steeds meer de actualiteit volgen. "We zijn al volop bezig het proces minder aangiftegericht en reactief te maken." Ook hier komt vertrouwen in de burger weer boven. "Het toezicht richt zich steeds meer op het verkrijgen van waarborgen dat de aangeleverde gegevens juist zijn." Dat is mogelijk door extra energie te steken in starters. Met een goede begeleiding in het begin leer je een startende ondernemer om compliant te zijn en dat zo te houden. Handhavingcommunicatie moet hier als instrument worden ingezet.

Het uitgangspunt bij dit systeem is dat er minder tijd wordt gestoken in eventuele discussies achteraf en dat er veel meer gezocht wordt naar structurele oplossingen vooraf. Dit biedt meer zekerheid voor de belastingplichtige. "Horizontaal toezicht betekent een fundamentele wijziging in de relatie tussen de Belastingdienst en de burger. Beide partijen moeten bereid zijn samen de verantwoordelijkheid te nemen."

Bij het MKB is het horizontale toezicht al volop in gang gezet. Negen convenanten zijn er al afgesloten met brancheorganisaties. Nu komen de fiscale adviseurs in beeld. Verder kan volgens De Jager vooral de kwaliteit van de loongegevens omhoog; hij wil daarvoor afspraken maken met de grote salarisbureaus. "Loongegevens worden nu in enorm veel afgeleide processen hergebruikt. Dat vereist een hoge kwaliteit. Het loongegeven moet stabiel zijn. Vanuit de optiek van rechtszekerheid is het onacceptabel als de Belastingdienst jaren later nog met correcties komt."

Horizontaal toezicht betekent overigens niet dat verticaal toezicht verdwijnt. Dit blijft broodnodig,  maar zal wel van gedaante veranderen. In de toekomst zal de fiscus meer en meer de samenwerking met andere handhavers in de keten opzoeken.

Tot slot bespreekt De Jager het terrein van de wet- en regelgeving. Verrassend is dat hij een fundamentele herziening van de AWR aankondigt. Hij spreekt van 'een gigantische operatie' en van 'een traject dat Financiën nooit op eigen kracht kan trekken'. De herziening heeft alleen kans van slagen 'als we er met z'n allen in investeren'. De staatssecretaris plaatst de herziening van de AWR in het kader van het werken aan de toekomstige Belastingdienst. Die moet midden in de samenleving staan, open zijn, meedenken en duidelijkheid bieden als dat gevraagd wordt. In De Jagers woorden: 'De AWR moet recht doen aan de principes van vertrouwen en gezamenlijkheid. De fictie dat de inspecteur elke aangifte bekijkt moeten we loslaten. Formaliteiten zouden we moeten reserveren voor die momenten waar dit - gelet op rechtsbescherming en rechtszekerheid - echt nodig is.'

De staatssecretaris heeft als uitgangspunt dat de AWR de Belastingdienst moet helpen efficiënt te werken. Nu is de wet niet toegerust voor de geautomatiseerde en digitale processen bij de fiscus. De wijzigingen moeten vooral in dat licht bezien worden. Voor de staatssecretaris vormen de wensen voor de uitvoering de basis van de wetgeving en niet andersom - 'zoals we eigenlijk gewend zijn'. Een tijdschema voor de AWR-operatie geeft De Jager overigens niet.

Drie statements 

Voorafgaand aan het slotdebat zijn er drie statements van achtereenvolgens Dick Barmentlo    (KPMG Meijburg & Co), Marc van Elk (Belastingdienst/Rivierenland) en René Niessen (Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad).

"Nieuwe feit van alle tijden"

Tot vreugde van Barmentlo staat het debat over het nieuwe feit op scherp. Dat is volgens hem te danken aan de arresten van de Hoge Raad van 7 en 29 december 2007. De politiek moet beslissen of 'het nieuwe feit' in deze tijd nog relevant is. Maar zelf denkt hij dat dit wel het geval is. Als belastingadviseur wil hij een duidelijk statement neerleggen. "Ik kies voor rechtszekerheid en rechtsbescherming en ik ga er vanuit dat ik de belastingplichtige kan vertrouwen. Het bestuursorgaan heeft in mijn visie een grote verantwoordelijkheid.' Volgens Barmentlo hoeft er niet alleen gekeken te worden naar de AWR, want belastingheffing valt ook gewoon onder de Awb. "Beide wetten gaan uit van een onderzoeksplicht van de inspecteur."

Het beeld dat de  belastingplichtige dagelijks of één of twee keer per jaar om een aanslag zou kunnen vragen is nog ver weg, denkt Barmentlo. Dat laat de ICT simpelweg nog niet toe. Verder is het volgens hem niet relevant de leeftijd van het leerstuk van het nieuwe feit als pleidooi voor afschaffing te gebruiken. "Ik denk dat het nieuwe feit als rechtsleerstuk van alle tijden is."

"De politiek is aan zet"

Marc van Elk van de Belastingdienst spreekt op persoonlijke titel. Naar zijn mening is 'het nieuwe feit' een struikelblok voor belastingheffing in het huidige tijdperk. Bovendien zijn volgens hem de algemene beginselen van  behoorlijk bestuur een redelijk alternatief.  "Het instrument beantwoordt niet meer aan zijn bedoelingen en het is bovendien een voortdurende bron van onzekerheid tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige."  Daarbij komt dat het nieuwe feit niet in iedere situatie toepasbaar is. "Aan de ene kant biedt het voor sommige situaties onvoldoende bescherming en in andere situaties schiet het zijn doel voorbij - zoals bij het 'foutje van 3,4 miljoen'."

De oplossing ligt volgens Van Elk in het omschakelen naar een systeem dat meer gericht is op voldoening op aangifte. "Dat is de beste optie."  In elk geval is duidelijk dat er iets moet veranderen. "De Hoge Raad heeft een duidelijk signaal afgegeven. Nu is de politiek aan zet."

"Ongehinderd navorderen is worst case scenario"

Als laatste spreker van de dag merkt René Niessen op dat het gras hem al grotendeels voor de voeten is weggemaaid. Wel heeft hij nog een paar punten die hopelijk tot nadenken stemmen. Het is volgens hem het worst case scenario als de Belastingdienst ongehinderd zou kunnen navorderen."De gedachte die bij Financiën leeft is dat met horizontaal toezicht het nieuwe feit niet meer of minder nodig is. Dat valt nog maar te bezien."

Het lijkt hem een goed idee om zoiets als een goedkeuringsbeschikking in te voeren. Die zou  naar de belastingplichtige gestuurd worden nadat diens aangifte is goedgekeurd. "Zo creëer je duidelijkheid voor zowel de fiscus en de belastingplichtige."

Niessen gaat ook in op de complicaties van een gecomputeriseerd controlesysteem. De staat moet hieraan een aantal eisen stellen om de rechtsbescherming te waarborgen. "Wanneer je als samenleving kiest voor een dergelijk systeem moet je ook bereid zijn om daarvoor alle middelen ter beschikking te stellen." En dan is het natuurlijk vreemd dat de Belastingdienst met 10% gekort is, merkt hij op. De consequentie van het huidige systeem is dat niet alles gecontroleerd kan worden. "Nou dat is dan maar zo. Zolang het niet te gek wordt."

Tot slot vindt hij het helemaal niet zo'n gek idee om het vertrouwensbeginsel en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hun werk te laten doen. Artikel 16 AWR hoeft van Niessen niet helemaal te verdwijnen. Een aangepast artikel, dat soepeler werkt, biedt wellicht al uitkomst.

Debat met de zaal

In het debat dat volgt beantwoorden de inleiders vragen vanuit de zaal. Jörgen Hofstra neemt als eerste het woord. Het aangifteproces is volgens hem zodanig van karakter veranderd dat er anders mee moet worden omgegaan. "Als belastingplichtige hoef je niet meer te kunnen rekenen. Het bedrag verschijnt gewoon op je computer. Ik stel voor dat dit meteen betaald wordt." A-G Niessen is het hier niet mee eens. "Niet iedereen kan goed omgaan met apparatuur." Hij denkt ook niet dat de computer alles gaat oplossen in de toekomst. Volgens Niessen moeten we vooral de belastingplichtige in dit geautomatiseerde geheel niet vergeten. "Zijn rechtszekerheid moet gewaarborgd worden." Bongaarts heeft er vertrouwen in dat dit gaat lukken. "Wij zijn allemaal van de generatie dat we blij zijn dat we een e-mail kunnen versturen en dat internet goed loopt. Dat heeft tijd gekost." Ook voor de Belastingdienst gaat het goed komen. "Dat duurt even, maar het zal zeker lukken." 

Vanuit de zaal reageert Paul Gunnewijk hierop. Hij vraagt zich af hoeveel rechtszekerheid de burger moet inleveren als gevolg van de automatisering. "Het systeem neemt een stap over en dat kost je een deel van je rechtszekerheid." Vanuit het forum wordt dit betwijfeld. Want gaat de burger wel rechtszekerheid inleveren? "De aanleiding om te veronderstellen dat 'het foutje van 3,4 miljoen' zal leiden tot minder rechtszekerheid is een vanzelfsprekendheid die ik niet begrijp." Fouten van dit geautomatiseerde systeem zijn te beperken tot een minimum wanneer dit behoorlijk functioneert.

Dagvoorzitter Van Brunschot is nog niet helemaal tevreden met dit antwoord en wil weten wat nou precies het verlies aan rechtszekerheid is bij het afschaffen van 'het nieuwe feit'. Het exacte verschil tussen artikel 16 AWR en het zorgvuldigheidsbeginsel is niet makkelijk in te vullen, aldus Niessen. 

Fiscalist Gribnau (verbonden aan de Universteit van Tilburg en de Universiteit Leiden) wil even terugkijken in de geschiedenis. Jaren geleden werd de discussie over het criterium 'wist of behoorde te weten' namelijk ook al gehouden. Maar waar ging het in die discussie eigenlijk over? Antwoord: over de vraag of de belastingplichtige 'kwade trouw' mocht worden verweten Voor de heer Scheltens, die hier jaren gelden al over schreef, stond als een paal boven water dat 'het nieuwe feit' behouden moest blijven." Het gaat volgens Gribnau altijd over het handelen van de inspecteur, tenzij er aan de kant van de belastingplichtige kwade trouw in het spel is. 

Confused at a higher level

Na het debat geeft dagvoorzitter Van Brunschot een samenvattende conclusie over wat hij zelf een wetenschappelijke bijeenkomst noemt. "Na deze middag ben ik confused at a higher level." Een sluitend antwoord op de vraag of het nieuwe feit als norm moet blijven bestaan bij navordering heeft hij niet. Aan de ene kant van het spectrum zijn mensen van mening dat 'het nieuwe feit' nog steeds relevant is. Hun belangrijkste argument is dat de fiscus zijn zaakjes eerst maar eens behoorlijk moet regelen. "Zolang dat niet gebeurt moet het de fiscus zo lastig mogelijk worden gemaakt."

Aan de andere kant van het spectrum is men van mening dat 'het nieuwe feit' als criterium al niet meer bestaat. Daar heerst de gedachte dat we aan een modernisering van de heffingsmethodiek toe zijn. "Daar tussenin zitten allerlei opvatting die ik moeilijk vind te categoriseren." Wel kan Van Brunschot concluderen dat het een bijzonder belangrijke middag was waarin de partijen goed met elkaar hebben beraadslaagd. "Wellicht  zal het effect van deze middag doorklinken in Den Haag."     

NOB-voorzitter Damsté sluit het symposium af. Hij bedankt alle sprekers en aanwezigen. Volgens hem is het een actueel congres geweest dankzij het arrest van de Hoge Raad van eind vorig jaar. Het was ook een bijzonder congres omdat dit jaar het Management Team van de Belastingdienst aanwezig was. Bovendien heeft ook de staatssecretaris een bijdrage geleverd. Of het nieuwe feit blijft bestaan - dat is aan Den Haag.    

Verslaglegging: Teunie Stoffele


Geen belastingconstructie prinses Christina

Kamerleden spreken er massaal schande van: verscheidene familiefondsen van koningskinderen hebben hun postadres op het werkpaleis van de koningin. De reden van de verontwaardiging is de veronderstelde combinatie van voorbeeldfunctie en belastingontwijking. Prinses Christina bespaart zich inderdaad belasting in vergelijking met andere inwoners van Engeland. Dat komt door een uitdrukkelijke keuze van de Engelse regering; niet dankzij een fiscale constructie.

Internationaal verspreide vermogende families voeren vaak een gecentraliseerd beheer over het vermogen van de familieleden. Dat geldt zeker Koninklijke of commerciële dynastieën. Het belegde familievermogen verhuist niet mee als iemand over de wereld trekt, zoals prinses Christina. Die woonde eerst in Nederland, toen in New York en nu in Londen. In een streven het familievermogen niet te versnipperen, wordt het vaak in een trust ondergebracht. Deze Angelsaksische rechtspersoon biedt voordelen voor een veilig en efficiënt beheer. Ze zijn bij bosjes gevestigd op de Kanaaleilanden Guernsey en Jersey die door hun belastingregime bijkomende fiscale voordelen kunnen bieden. Dat lijkt in het geval van de prinses evenwel niet het geval. Zij geniet wel fiscale voordelen maar niet door de trustconstructie.

Om te beginnen heeft de prinses heeft fiscaal waarschijnlijk niets met Nederland te maken. De belastinginspecteur komt pas om de hoek kijken als ze hier onroerend goed bezit of een groot aandelenpakket (aanmerkelijk belang) heeft. In die gevallen kijkt de belastinginspecteur alleen naar dat geld. Ze woont in Londen, dus de Engelse belastinginspecteur heeft wel met haar van doen. De Engelse fiscus is in haar geval evenwel niet geïnteresseerd in vermogen dat zich niet in Engeland bevindt en daar evenmin wordt gebruikt. Dat is de regeling voor zogenoemd non-domiciled individuals. Ze is ontstaan tijdens de Napoleontische oorlogen en vorig jaar flink aangescherpt. De Britse fiscus kiest voor dit belastingvoordeel omdat ze de (tijdelijke) aanwezigheid van deze ongeveer 120.000 vermogende en invloedrijke mensen belangrijker vindt dan hun belastinggeld.

Het ligt voor de hand dat deze regeling ook geldt voor de prinses. Ze dankt haar belastingvoordeel dan rechtstreeks aan de Britse regering en het parlement aldaar. Ze geniet het voordeel overigens alleen als het geld buiten haar en Engeland om wordt beheerd. Dat is het geval met haar trust waarvoor alleen de lijn Guernsey met het werkadres van haar zuster geldt. Die is het hoofd van de familie en maakt daar werk van. Dat is gebruikelijk in haar positie.

Vreemder zou zijn als de prinses na haar verhuizing van New York naar Londen, haar vermogen ook naar de Engelse hoofdstad zou overbrengen. Dat dan alleen omdat ze voor de Nederlandse parlementariërs van Paul Tang van de PvdA tot Frans Weekers van de VVD een voorbeeldfunctie vervult. Dat terwijl Nederland zich weinig van de prinses aantrekt. Hooguit een enkeling neemt haar leven als voorbeeld. Toch zou ze in de nu breed aangehangen visie geheel onverplicht geld aan de Britse fiscus hebben moeten afstaan om als rolmodel op het Binnenhof te dienen. Dat overigens met de kanttekening dat de Britse fiscus het vermogen dan zwaarder had belast dan dat van haar eigen onderdanen.

Als er een uitweg voor parlementaire ergernis en opwinding moet zijn, richt die dan op de Engelse regering die welbewust liever de prinses dan haar geld binnen haar grenzen heeft. Als we op dat punt aankomen, is er voor de parlementariërs meteen reden voor enige introspectie. Ook Nederland heeft zijn fiscale regelingen om mensen binnen te halen in ruil voor fiscale faciliteiten.

De fiscaliteit zit vol met opportunistische ruiltjes met belastinggeld. Wees daar dan verontwaardigd over en steek de hand in eigen boezem in plaats van te wijzen naar de prinses als makkelijk doelwit.